Update Wet toekomst pensioen

Door Larissa Gabriëlse, voorzitter Communicatie Commissie

De kogel is door de Tweede Kamer. Na een lang proces en veel hobbels heeft de Wet Toekomst Pensioen (Wtp) vlak voor het kerstreces groen licht gekregen. De volgende stap is goedkeuring door de Eerste Kamer. Als de Eerste Kamer de Wtp goedkeurd dan moeten pensioenfondsen uiterlijk 1 januari 2027 de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel hebben afgerond. We krijgen op 15 maart Provinciale Statenverkiezingen, waardoor er naar verwachting snel over het wetsvoorstel Wtp gestemd zal worden.

Wat maakt het nieuwe stelsel anders?

Het nieuwe stelsel komt meer tegemoet aan de eisen van deze tijd en blijft gebaseerd op solidariteit, waarbij de kans op een koopkrachtig pensioen groter is dan onder de knellende banden van het oude stelsel.

Op pensioenfondsen zijn nu de regels van het “Financieel Toetsingskader (FTK) “van toepassing. Hierbij bepaalt een “rekenrente” hoeveel geld pensioenfondsen in kas moeten hebben om aan de pensioenverplichtingen op de lange termijn te kunnen voldoen (“dekkingsgraad”) en wanneer ze mogen indexeren.

Door de extreem lage rente in het afgelopen decennium moesten pensioenfondsen steeds meer geld reserveren (“buffers”) en bleef indexeren vaak buiten beeld en sommige pensioenfondsen moesten zelfs korten. Deze buffers mogen niet onbeperkt worden uitgekeerd aan deelnemers vanwege een fiscale rem op de indexatie in het FTK.

In het nieuwe stelsel wordt het makkelijker om de pensioenen te indexeren, omdat een pensioenfonds minder grote buffers meer hoeft aan te houden. Dit betekent dat er bij goede beleggingsresultaten sneller geïndexeerd kan worden. Het is nu en straks de ambitie dat het pensioeninkomen de inflatie zo veel mogelijk bijhoudt. Koopkracht kan echter nooit worden gegarandeerd. En tegen de huidige (uitzonderlijk hoge) inflatie is geen enkele pensioenregeling bestand. Voor een koopkrachtig pensioen is het nodig om beleggersrisico te nemen.

Nu bepaalt hoofdzakelijk het bestuur van het pensioenfonds de risicohouding van het fonds en hoeveel beleggingsrisico het voor gemeenschappelijke rekening van de deelnemers neemt. Straks worden het beleggersrisico en het bijbehorende positieve of negatieve rendement op maat toegekend aan verschillende groepen deelnemers, afhankelijk hoeveel risico zij willen en kunnen dragen (“risicopreferentie”). Pensioenfondsen krijgen dan ook meer vrijheid om het beleggingsbeleid aan te passen aan de hand van de risicopreferentie van haar deelnemers. Algemeen geldt dat jongeren makkelijker risico kunnen nemen en een hogere verwachte uitkering mogelijk is, want zij hebben nog een lange periode om pensioen op te bouwen, terwijl ouderen minder risico kunnen nemen door hun kortere beleggingshorizon.

Pensioenfondsen mogen in het nieuwe stelsel alleen beschikbare premieregelingen uitvoeren, de solidaire (SPR) of de flexibele premieregeling (FPR). Hierbij staat vast hoeveel geld (premie) de werkgever en werknemer betalen voor het pensioen. Net als nu ontvang je straks een levenslange pensioenuitkering. Deze uitkering staat niet langer vast, maar zal in hoogte gaan variëren. De premie-inleg en het daadwerkelijke beleggingsrendement worden leidend voor de waarde van je pensioen. Hierdoor ga je directer de prestaties op de financiële markten zien op je pensioen. Als het meezit stijgt je pensioen sneller, de keerzijde is als het tegenzit wordt er ook sneller gekort. Een daling van de beurs hoeft overigens niet meteen een daling van je pensioenuitkering te betekenen. Hiervoor kunnen pensioenfondsen een collectieve vermogensreserve inzetten, waarmee in plaats van één grote pensioenaanpassing dit wordt uitgesmeerd in de tijd met meerdere kleinere aanpassingen. De hoogte van deze reserve is echter gemaximeerd om te voorkomen dat er weer te hoge reserves komen. De omvang van de reserves zullen per pensioenfonds verschillen afhankelijk van de risicopreferentie van de deelnemers. In de volgende PF-Update zullen we ingaan op de verschillen tussen deze regelingen.

Nu is sprake van premiesolidariteit, waardoor jongeren teveel premie en ouderen te weinig premie voor hun pensioenopbouw betalen (“doorsneepremie”). De hoogte van de premie is afgestemd op het te bereiken pensioenresultaat. In het nieuwe stelsel is het premieniveau niet meer gekoppeld aan het pensioenresultaat maar wordt bepaald door de sociale partners. Iedere werknemers krijgt gelijke pensioenaanspraken voor hun ingelegde premie, ongeacht de periode waarin deze kan renderen (“vlakke premie”). De jongeren hebben daar voordeel bij omdat hun premie-inleg relatief lang kan renderen hebben. De pensioenopbouw op jonge leeftijd wordt daarom relatief belangrijker. De inleg van oudere werknemers kan minder lang renderen en levert daarom minder pensioen op in het nieuwe stelsel. Dit zal op een of andere manier gecompenseerd moeten gaan worden. Hoe die compensatie er precies uit gaat zien en wie dat gaat betalen is nog niet bekend.

Pensioenfondsen kiezen zelf niet één van de nieuwe pensioenregelingen; die afspraken maken de sociale partners. Wel zorgen pensioenfondsen dat regelingen goed worden ingevoerd en uitgevoerd en kijken naar een evenwichtige belangenafweging over/tussen generaties.

Het nieuwe stelsel is niet per se eenvoudiger dan het oude, maar wel transparanter. Straks kan je eenvoudiger zien hoeveel pensioenvermogen er voor je gereserveerd staat in de grote pot van het pensioenfonds. In je “persoonlijk pensioenpotje” zie je hoe hoog de inleg is, wat het rendement op die inleg is en wat de exacte waarde daarvan is.

De invoering van het nieuwe stelsel is zeer complex. Het kabinet is voornemens om het nieuwe stelsel in één keer in te voeren. Dat betekent dat alle reeds opgebouwde rechten van de deelnemers omgerekend moeten worden naar een individueel pensioenvermogen (“invaren”). Het is uitermate lastig is om te bepalen wat het huidige, opgebouwde pensioenrecht van een deelnemer nu eigenlijk waard is. Om dat te kunnen berekenen, zullen diverse aannames moeten worden gemaakt over de rentes en toekomstige beleggingsresultaten. Zeker in de huidige omstandigheden waarin economische voorspellingen met zeer grote marges zijn omgeven door geopolitieke veranderingen, teruglopende globalisering en klimaatgevolgen en de inflatie veel sterker blijkt dan voorheen werd aangenomen is de kans dat deze aannames niet in lijn zijn met de werkelijke situatie.Niet iedereen heeft dan ook vertrouwen in het verdelen van de pensioenpot. De transitie kan maar één keer gedaan worden en moet dan wel goed gaan. Dat begint bij nauwkeurige wetgeving en het eerlijke verhaal.